Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Maar [66]het zal hagelen, [67]waar men afgaat in het woud, en [68]de stad zal laag worden in de laagte. 66. Dat is, God zal zijne straffen laten gaan over het woud; dat is, over de wilde, woeste, ongehoorzame mensen. Vergelijk Joz.10:11; Ezech.38:22; Openb.8:7, en Openb.16:21. Sommigen nemen het aldus: Dat de hagel, dat is de plaag, zo weinig zal schaden, alsof hij op het woud viel, waar hij weinig schade kan doen. 67. Anderen aldus: Het zal hagelen in den afgang, of in het onderste des wouds; alsof de profeet wilde zeggen: waar men placht beschermd te zijn voor den hagel, daar zal hij [te weten de hagel] doordringen tot den grond, of tot het onderste toe. Anders: zodat het woud zal nedervallen; vergelijk Deut.28:52. 68. Dat is, het wederspannige Jeruzalem, mitsgaders alle ongehoorzamen en ondankbaren zullen vernederd worden; zie boven vs.14, en vergelijk Matth.11:23.